Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet milieubeheer

 

Artikel 4.9
1
Provinciale staten stellen ten minste eenmaal in de vier jaar een provinciaal milieubeleidsplan vast, dat met het oog op de bescherming van het milieu richting geeft aan in de eerstvolgende vier jaar te nemen beslissingen van provinciale staten en gedeputeerde staten en van bestuursorganen waaraan provinciale bevoegdheden zijn gedelegeerd bij de uitoefening waarvan met het plan rekening moet worden gehouden, en dat naar verwachting tevens richting zal kunnen geven aan in de daarop volgende vier jaar te nemen beslissingen.
2
Het plan bevat de hoofdzaken van het door provinciale staten en gedeputeerde staten te voeren milieubeleid.
3
Tot deze hoofdzaken behoren ten minste:
a
de in de betrokken periode van acht jaar en, voor zover deze redelijkerwijze zijn aan te geven, de in de eerstvolgende vier jaar beoogde resultaten inzake de kwaliteit van de onderscheidene onderdelen van het milieu, mede gelet op de krachtens of overeenkomstig artikel 5.1, eerste lid, vastgestelde grenswaarden en richtwaarden en de in bijlage 2 opgenomen luchtkwaliteitseisen;
b
de in de betrokken periode van acht jaar en, voor zover deze redelijkerwijze zijn aan te geven, de in de eerstvolgende vier jaar beoogde resultaten inzake het voorkomen, beperken of ongedaan maken van gevolgen van menselijke activiteiten die het milieu verontreinigen, aantasten of uitputten;
c
de aanduiding van gebieden waarin de kwaliteit van het milieu of van een of meer onderdelen daarvan bijzondere bescherming behoeft;
d
de wijze waarop het bereiken en instandhouden van de onder a, b en c bedoelde resultaten door de in het eerste lid bedoelde bestuursorganen zal worden nagestreefd en de termijnen die daarbij zullen worden gehanteerd, alsmede de mate van prioriteit die aan het bereiken van die resultaten wordt gegeven;
e
de redelijkerwijze te verwachten financiƫle en economische gevolgen van het te voeren milieubeleid.
4
Tot de gebieden, bedoeld in het derde lid, onder c, behoren ten minste:
a
de gebieden die krachtens de Natuurbeschermingswet zijn aangewezen als beschermd natuurmonument,
b
de gebieden die zijn aangewezen ter uitvoering van de Overeenkomst inzake watergebieden van internationale betekenis, in het bijzonder als verblijfplaats voor watervogels (Conventie van Ramsar, Trb. 1975, 84), en
c
de archeologische attentiegebieden, die zijn aangewezen op grond van artikel 44 van de Monumentenwet 1998
behoudens voor zover bij die aanwijzing anders is bepaald.
5
In het plan geven provinciale staten voorts aan in hoeverre het voorgenomen beleid is afgestemd op, dan wel leidt tot aanpassing van het provinciale waterhuishoudingsbeleid, het provinciale ruimtelijk beleid of het provinciale verkeers- en vervoerbeleid en in hoeverre en binnen welke termijn zij voornemens zijn het geldende provinciale plan voor de waterhuishouding, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wet op de waterhuishouding een of meer geldende structuurvisies als bedoeld in artikel 2.2 van de Wet ruimtelijke ordening of het geldende provinciale verkeers- en vervoerplan als bedoeld in artikel 5 van de Planwet verkeer en vervoer, te herzien.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •